Het was een hoop gedoe, die baan. ’s Ochtends vroeg opstaan, anderhalf uur met het openbaar vervoer en vervolgens de hele dag doen of de vergaderingen haar interesseerden. Om nog eens anderhalf uur door te brengen in de overvolle bus en trein.
Ze had er veel gedachten over, over dat werk. Dat het niet bij haar paste omdat ze er niet warm voor liep. Dat haar talent niet gezien én niet gewaardeerd werd. Dat “ze” de grote lijn niet zagen die zij wel zag.
Als ze erover sprak met vrienden, begrepen die wat ze bedoelde. En gaven ze haar gelijk. Want met haar analyse van de situatie, kon je niet anders dan het roerend met haar eens zijn.
Wat niemand zag, ook zij niet, was dat haar gedachten niet waar waren. Ze voelden wel echt, wat logisch is. De wetmatigheid van de drie principes (Three Principles) deed ook bij haar zijn werk. Ze dacht en haar bewustzijn maakte het echt, waar en realistisch. Waardoor ze niet anders kon dan er in meegaan.
Niemand had haar ooit verteld dat het niet erg was dat ze dit allemaal van haar werk vond. Omdat het niet echt was, maar zelf verzonnnen. Niemand vertelde haar dat ze okay was, dat haar werk haar niet gelukkig noch ongelukkig kon maken. Dat haar geluk, tevredenheid en innerlijke rust al lang in haar zaten en ze alleen maar hoefde te doorzien hoe de wetmatigheid haar realiteit vormde. Hoe zij haar realiteit vormde via haar gedachten en bewustzijn.
Dus zocht ze door, nog jarenlang, hopend en denkend dat dé baan voor haar bestond. Ze vond hem niet, maar ze vond iets beters: inzicht in de werking van de menselijke psyche. Waardoor ze tegenwoordig ziet dat “werk” ook maar een spel is. Dat je speelt om plezier te hebben, terwijl je toch al gelukkig bent – waardoor “winnen” en “verliezen”, “waardering” en “passie” ineens een stuk minder relevant werden.
Ze was thuis. Bij zichzelf. Ongeacht het werk wat ze deed.